ArtsFluid PoetryPROJECTEN

406 Fluid Brushes

By March 10, 2024 April 16th, 2024 No Comments

Fluid Brushes: de feestelijke presentatie in de Haarlemse Kunstgalerie BHAMD van drie kunstwerken door drie kunstenaars.  Schilder Fiel van der Veen onthulde zijn schilderwerk Rolla, Filmmaker en Fluid Poet Maarten van der Burg vertoonde zijn begeleidende film De Liefde die Doodt en schilder Joke Kokkelkoren presenteerde 3 hedendaagse portretten. Marianne van Koolwijk omlijstte het geheel muzikaal op altfluit. Op het scherm was durend Fluid Poetry zichtbaar.

Met grote dank aan Leo Dooren en Roel Ebbinge van Galerie BHAMD.

De foerage was in de heerlijke handen van Ella Dolfijn.

Fluid Brushes is Script Factory project 406

 

Feestrede door Maarten van der Burg bij het werk van Joke Kokkelkoren

Ik neem jullie graag mee naar de Apennijnen, naar het einde van de 19de eeuw.

We reizen naar Marcerata, naar een afgelegen torentje van een verlaten kasteel.  Door een verrassende speling van het lot is onze koets daar door een onoplosbaar mankement tot stilstand gekomen. De inrichting is rijk, maar gehavend. De muren zijn behangen met tapijten en veelsoortige krijgstrofeeën en er hangen ook een aantal zeer levendige moderne schilderijen. We sluiten de fluwelen gordijnen om het felle zonlicht voor een kort moment buiten te sluiten, om met een flakkerende kaars te genieten van textuur, verf en afbeeldingen op de schilderijen. In een donkere nis, bijna aan het oog onttrokken, valt het licht op een portret van een meisje. Haar armen, haar boezem en zelfs de uiteinden van haar stralende haar versmelten met een donkere en ongekend mysterieuze achtergrond. De onsterfelijke schoonheid van het uitgebeelde gezicht betovert ons, een betovering die blijkt gelegen te zijn in de absolute levensechtheid die ons eerst vult met diep en eerbiedig ontzag en ons later zelfs ernstig in de war brengt. Onder het ovalen portret ligt een boekje, waar in de geschiedenis van dit feilloze kunstwerk opgetekend is. We vechten erom wie het eerste de tekst mag lezen en terwijl we in deze komische strijd gewikkeld zijn, realiseren we ons dat we helemaal niet in een somber Apennijnskasteel zijn, we kijken nog eens goed rond, vegen de droom uit onze ogen en we beseffen dat we door een verhaal van Edgar Allen Poe dwalen.

En in het beduimelde boekje lezen we dat het hier gaat een bruid van zeldzame schoonheid, niet minder lieftallig dan opgewekt. Maar het kwaad schuilt erin dat ze de schilder ontmoette, hem ging beminnen en hem huwde. De schilder echter, hartstochtelijk en studieus, streng in zijn Kunst, wil haar schoonheid afbeelden. Zij wil dat niet, ziet het palet en de kwasten als een rivale die haar van de aanblik van haar geliefde beroven. Maar zij, liefhebbend en gedwee gaat in op zijn onoplosbaar verlangen om zijn geliefde bruid te mogen afbeelden.  Vele weken zit zij voor hem in het duistere Apennijnse kamertje waar het licht alleen van boven naar binnen valt. Het ovale portret wordt weergaloos en degenen die er soms naar mochten kijken vroegen zich af of het het meesterschap van de schilder was of zijn hartstochtelijke liefde voor zijn bruid waardoor zij zo weergaloos werd afgebeeld.

En neem ik jullie even in de pen van Poe en ik kan niets anders doen dan de meester eervol te citeren:

Uiteindelijk echter, toen het werk zijn voltooiing naderde, werd er niemand meer in het torentje toegelaten, want de schilder was buiten zinnen geraakt van de inspanningen van zijn werk en sloeg zijn blik nog maar nauwelijks van het doek op om naar het gezicht van zijn vrouw te kijken. En hij zag niet meer dat de kleuren die het doek uitspreidde werden onttrokken aan de wangen van haar die tegenover hem zat.  En toen er vele weken waren verstreken en nog maar weinig te doen bleef, behalve een penseelstreek voor de mond en een vleugje kleur voor haar oog, flakkerde de geest van de dame weer op als de vlam op de pit van een lamp.

En de penseelstreek werd gezet en de tint werd aangebracht; en een moment lang stond de schilder in trance tegenover het werk dat hij had vervaardigd; maar meteen hierop, terwijl hij nog stond te kijken, begon hij te beven. Werd lijkbleek van ontzetting, schreeuwde met luide stem: “Dit is inderdaad het leven zelf!” en draaide zich met een ruk om om naar zijn geliefde te kijken: ze was dood!’

Ik heb nu lange tijd gezeten als model voor Joke. Vele woensdagmiddagen zat ik in haar huis en schilderde zij. Dat waren heerlijke, rijke en meditatieve momenten. We hanteerden geen deadline, iets kon klaar zijn, maar nog niet af … En zo’n sessie had een prachtige lay-out. Eerst acclimatiseren met koffie, zinvolle gesprekken, die door de Muze georkestreerd waren. We hebben vrijwel de hele late 19de -eeuwse schilderkunst doorploegd. Rijkelijk literatuur geciteerd. Ons liefdesleven niet onbesproken gelaten en reisjes gemaakt door zeer vrije gedachten. Op een gegeven moment: ter penseel!  Ik hervond mijn pose, sulde weg in stille mijmeringen, genoot van het schrapen van verfmes en diverse penseeldiktes. Ontdekte de klanken van terugverend canvas. Kreeg milde aanwijzingen voor herschikkingen, mocht af en toe zelfs een koekje van het schaaltje pakken. Erupteerde plotselinge ingevingen, noteerde geheime invallen in mijn boekje en dreef verder in zacht koesterende ijdelheid, in het besef dat de penseelstreken van een meester mij vereeuwigden. En ik voelde mij thuis in de haven van Joke, waar de Haarlemse Olieverf van de muren droop. En na afloop van zo’n ‘zitting’ kon ik mijzelf in de armen knijpen en constateren dat ik toch nog leef.

En ik leef nog.

En ik was niet alleen. Een trouwe kompaan werd Martin Gayford die langdurig voor Lucian Freud zat. Jullie hebben misschien de blauwe shawl gezien op het scherm van The Man with Blue Scarf. Gayford draagt bij aan de biografie van Freud, een ambitie die ik niet heb met Joke, maar kleine bouwsteentjes voor een filmische documentaire met als Point of View van ‘Gezien uit een Portret’ zijn gelegd.

Gaat het overigens uitmuntende boek van Gayford vooral in op persoon en belevenissen van Lucian Freud, op kritiek en overtuiging, minder aandacht krijgt het vakmatige van de schilderkunst van deze artist. Vakmatigheid en kwaliteit, die juist hier op deze Fluid Brushes vernissage centraal staan. Deze gedachte brengt me bij een overpeinzing in een beoordeling van het schilderij Tuintjes in de Sneeuw van schilderes Jeanne Bieruma Oosting door de Haarlemse schilder Henri Fredereric Boot.

Uitgangspunt voor Boot was: Een goed schilderij omvat zowel de uiterlijke als de innerlijke eigenschappen van het afgebeelde, en dat stelt eisen aan de persoonlijkheid van de schilder.

En Boot schrijft: Het komt mij nog altijd voor dat je je niet voldoende met de borst toelegt op het werken naar de natuur. Ziet die tuinen in sneeuw, daarin zit licht. De kleurpartijen zijn flink aangelegd, de grote verdeling is erg goed en origineel en toch – het laat nog onbevredigd, want nergens te vinden het wonder geheim, wat zo’n schaduw over zo’n oud tuinmuurtje vertelt, het wezen van dat muurtje dat reeds 200 jaren meeging en waar nooit iemand op lette of naar keek, en nu is de schilderes gekomen en heeft gezegd ik zal jou schilderen, muurtje, vertellen hoe je alles meemaakte van het jaar – de regen en de storm, de grijze dagen en de zonneschijn.

Zie je er dan zo’n dag als de wondere sneeuw is gekomen, vlok voor vlok totdat het wordt een witte pels over het krachtig aardelijf, en dan is de zon gekomen, in de late wintermorgen en heeft van dat alles gemaakt een feest, daarvan heb je wat gegeven, maar niet genoeg, niet genoeg.

Die sneeuw kan men zo maar niet uitsmeren met grote kwaststreken.

Men moet zoeken naar ieder glooiinkje, naar ieder kuiltje, hoe zij daar hoog oplicht tegen een boomstammetje of de hoek van een muurtje, en daar weer opbollend, waar in zomertijd de rand van een bloemperk is.

Om dan te besluiten met: …. En als je begrepen hebt dat al die dingen die je daar schilderde als het ware al die stemmingsdingen weerkaatsen, dan zul je telkens een detail vinden, waar je deze schijn en het wezen van de dingen aan vast zult kunnen hechten en verduidelijken en de dingen zullen je er te liever van worden.

Ach hoe waar … geldt dit voor het werk van Joke. Werk waarvan jullie zo meteen gaan genieten als Joke de sluiers weg zal trekken. Ik zal hier verder niet over willen praten maar het aan jullie oog en de stem van Joke overlaten.

Als laatste graag nog een coda. Bij mijn werk als Fluid Poet, in Fluid Poetry combineer ik graag schoonheid met destructie …  en bij het zijn van mens op deze aarde merk ik dat het steeds lastiger, zwaarder en moeilijker wordt om de waanzin van de dramatische wereld waar in we nu leven en die mij en ons omringt, te knechten.

Troost en een sprankje hoop vond ik in een ‘editoral’ tekst in The London Bulletin. Een Brits surrealistisch tijdschrift, tussen de twee wereldoorlogen voor en met de grote kunstenaars uit die tijd gemaakt. Samengesteld door Ronald Penrose, de echtgenoot van de fotografe Lee Miller. De cover van dit blad kwam ook in de plaatjes voorbij ….

In nummer 14 uit ik 1939 las ik dit:

Geen droom is erger dan de realiteit waarin we leven.

De vijanden van hoop en verlangen zijn met geweld opgestaan.

Ze zijn onder ons gegroeid, moordend, onderdrukkend en vernietigend.

Nu we ziek zijn van hun gif … worden we met uitsterven bedreigd.

 

….  Toepasselijk en misschien wel een smeekbede voor het surreële …

 

Hoewel schoonheid altijd bitterzoet is, wil ik er graag nog iets aan toevoegen …

 

Er is altijd glinstering.

 

7 maart 2024

 

Bekijk hieronder een 19de eeuwse videoclip en stemmige impressie inde sfeer van Rolla van Gervex/Van der Veen gebaseerd op Berceuse élégiaque van Ferrucio Busoni. (1907)

Berceuse élégiaque, Op. 42 (BV 252a), is an orchestral work composed by Ferruccio Busoni in 1909.[1] Originally written for solo piano, to be added as the seventh piece in his 1907 collection Elegies, Busoni adapted it for orchestra later the same year.[1] This orchestral version was sub-titled “Des Mannes Wiegenlied am Sarge seiner Mutter” (“The man’s lullaby at his mother’s coffin”).[1] The first performance of Berceuse élégiaque was in New York City on February 21, 1911, and was conducted by Gustav Mahler in his last concert concert before his death. The piece is dedicated: “In memoriam Anna Busoni, n. Weiss, m. 3.Oct.MCMIX”